Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij hebt de heidenen [9]gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos. 9. Gelijk de mensen met kijven en schelden hun toorn bewijzen, alzo is Gods schelden zoveel als zijn toorn openbaren en bewijzen, hetwelk gemeenlijk vergezelschapt is met den vloek en ondergang zijner vijanden, verg. hfdst.18 vs.15,16, en hfdst.68 vs.31, en hfdst.76 vs.7, en hfdst.80 vs.17, en hfdst.119 vs.21; Zach.3:2; Jud.: en grote benauwdheid zijns volks. Zie hfdst.80 vs.17. Anders, verdorven, vernield, uitgeroeid.